
Jurisprudentie
AZ2772
Datum uitspraak2006-11-17
Datum gepubliceerd2006-11-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607368/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-11-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607368/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het houden, fokken en verhandelen van paarden op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 7 september 2006 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200607368/2.
Datum uitspraak: 17 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het houden, fokken en verhandelen van paarden op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 7 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 1 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar verzoekers, waarvan [gemachtigde] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Sierreveld en ing. M. Taal, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door
mr. C.M.I. Logtmeijer, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers voeren aan onaanvaardbare geluidhinder te ondervinden als gevolg van verkeersbewegingen van en naar de inrichting. Volgens hen is het aantal verkeersbewegingen dat in de aanvraag is genoemd te laag voor de aangevraagde bedrijfsvoering. Bovendien vrezen verzoekers dat dit aantal in de toekomst sterk zal toenemen als gevolg van veranderde activiteiten binnen de inrichting.
2.2.1. Bij de beoordeling van de van de inrichting te verwachten geluidhinder als gevolg van verkeer van en naar de inrichting heeft verweerder de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting' van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996 (hierna: de circulaire) als uitgangspunt genomen. In deze circulaire wordt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) gesteld voor de geluidbelasting gedurende de dagperiode op de gevels van woningen.
2.2.2. In het akoestisch rapport is aangegeven dat, uitgaande van het maximale aantal verkeersbewegingen dat met de aangevraagde activiteiten van en naar de inrichting kan plaatsvinden, de als gevolg hiervan optredende geluidbelasting niet meer bedraagt dan 50 dB(A). Door verzoekers is niet aannemelijk gemaakt, noch is anderszins gebleken, dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de circulaire kan worden voldaan. Voor zover verzoekers vrezen dat het aangevraagde aantal verkeersbewegingen ontoereikend is voor de door vergunninghouder voorgestane bedrijfsvoering en daardoor zal toenemen overweegt de Voorzitter dat de inrichting in werking dient te zijn conform de aanvraag, die blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uitmaakt van de vergunning. Deze grond heeft derhalve geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften.
2.3. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006
373-443.

